Naast het vlakke gladde meer |
blauw en roze als een maansteen |
staat het rechte bos van riet, |
elke halm een groene speer, |
elke speer staat slank alleen |
met een dun vernis van licht. |
Licht en schaduw bewegen niet. |
|
In de hemel hangen zware |
violet gekleurde wolken. |
Niets verraadt de gele schare |
vogels,die het riet bevolken. |
|
Dan splijt met een verblindend licht |
de hemel open en slaat dicht |
met een donderende slag….. |
Als in een donkre smederij |
spatten uit het rieten bos |
vonkenregens vogels los |
een zwerm van duizend vurige vlerken |
stuift geel omhoog in ’t sombere zwerk en |
een ziedend hoog gezang breekt vrij. |
|
Mijn hart werd plotseling wit en heet, |
’t was of ik zelf werd omgesmeed. |
Ik heb het angstig ondergaan |
ik kwam er sterk en nieuw vandaan. |